Het aantal doden in West-Nederland door honger, uitputting en ziekte loopt nog steeds op. Naast het gebrek aan voedsel is heeft dat ook te maken met ernstige tekorten aan medicijnen, brandstof, zeep en linnengoed. Hongeroedeem, huidziektes, difterie en tyfus steeds vaker voor.
De aanpak van het Gemeentelijk Bureau voor Lijkbezorging (GBVL) in Amsterdam voor het wegwerken in de achterstanden in begrafenissen lijkt succesvol. Afgelopen week werden 339 doden begraven.
Zuiderkerk
Het GBVL werd begin vorige maand door de gemeente ingesteld omdat steeds meer overledenen niet tijdig en op een fatsoenlijke manier begraven konden worden.
De overledenen worden met zogenoemde verzamelvrachten per vrachtauto naar de Zuiderkerk gebracht, die tijdelijk is ingericht als mortuarium. Het hoogste aantal lichamen dat gelijktijdig in de kerk lag opgebaard is tot nu toe 135.
Vanwege het gebrek aan hout maakt het GBVL gebruik van wisselkisten met een uitklapbare bodem. Na de begrafenis kunnen deze kisten hergebruikt worden.
'Vel over been'
In Den Haag en Rotterdam doen de begrafenisondernemers het zonder tussenkomst van de gemeente, hoewel ook daar grote problemen zijn om het grote aantal overledenen te begraven.
Een ooggetuige op een Rotterdams kerkhof zag met afschuw 37 lijken liggen die nog begraven moesten worden. "De uitgemergelde lijken liggen naast elkaar op de grond. Vel over been. Algehele ontvlezing van dijen en kuiten. De meesten met kromgetrokken armen en benen, de handen krampachtig geklemd, de monden opengesperd alsof de stakkers in hun dood nog roepen om voedsel."
Onder de naamloze doden zijn vaak Joden die op hun onderduikplaats zijn overleden en die men clandestien moet begraven.
Ouderen boven de 55 jaar (en dan met name mannen), baby's en peuters, armen en mensen die in een instelling verblijven lijden het meest onder de honger. Zij zijn vaak alleen aangewezen op de officiële rantsoenen, die met minder dan 400 kcal per dag veel te weinig zijn om van te leven.
De meeste hongerdoden vallen onder weduwnaars en 'kostgangers', omdat zij in mindere mate een sociaal vangnet hebben dat hen kan helpen om aan extra voeding te komen.
Kinderen vanaf 5 jaar zijn relatief minder vaak slachtoffer van de honger. Dankzij de kindertransporten naar het noorden, waar nog voldoende voedsel voorradig is, en extra rantsoenen voor kinderen in het hongergebied, hebben zij een betere kans om de hongersnood te overleven.